Visie en Opinie

Verkiezingen en het verdienvermogen van de landbouw

Verkiezingen; een paar van de heetste hangijzers voor een komend kabinet zijn de aanpak van het stikstofvraagstuk, het natuurherstel en de woningbouw. En daarin speelt de landbouw een cruciale rol.

Gezien de tijd die nodig is om een nieuwe coalitie te vormen en een regeringsbeleid te formuleren, lijkt het erop dat het nog een lange tijd gaat duren voor er echt knopen worden doorgehakt op dit vlak. Verlaging van stikstofemissie (over depositie lopen de meningen sterk uiteen), reductie van de ammoniakemissie door de landbouw en natuurverbetering is economisch (woningbouw, infrastructuur) en maatschappelijk (woonruimte, natuurherstel) een absolute prioriteit.

Het goede nieuws is dat er meer nuance lijkt te komen in de termijn waarop de stikstofreductieplannen gerealiseerd moeten worden. Maar ronduit verontrustend is dat de verkiesbare politici van links tot rechts geen gedeelde analyse en beeld hebben hoe het verdienvermogen van de landbouw structureel verbeterd kan worden en dus ook geen integrale, heldere en vooral concrete oplossingen voor de landbouwvraagstukken weten aan te dragen. Dat bleek eens te meer tijdens het RTL-lijsttrekkersdebat van 5 november en ook bij het grote landbouwdebat van 18 oktober jongstleden.

Verdienvermogen

Ondertussen is de meerderheid van de politici het er wel over eens dat bij natuur-, stikstof- en watermaatregelen toekomstperspectief voor de agrarische bedrijvigheid nodig is, want anders zullen de maatschappelijke doelen niet worden gehaald. Agrarische ondernemers beheren immers ruim 50 procent van het Nederlandse grondoppervlak. Ondernemers investeren niet als er geen continuïteit in het verschiet ligt. De meeste politici lijken daarom ondertussen ook boeren voldoende verdienvermogen te gunnen. Het besef lijkt heel langzaamaan door te dringen dat vervullen van maatschappelijke wensen en eisen alleen lukt als bedrijven tegelijkertijd economisch succesvol opereren. Of is het de kiezers naar de mond praten? Maar hoe gaan we het verdienvermogen van boeren uit de door hen voortgebrachte landbouwproducten structureel opkrikken? Als het daar over gaat worden de politici akelig stil, wollig of vaag.

Enkele politici wijten de achterblijvende opbrengsten aan goedkope importen uit derde landen die niet voldoen aan Europese kwaliteitseisen; zij willen wat doen aan internationale handelsverdragen of specifieke importeisen. Daarbij wordt vergeten dat het Nederlandse belang van goedkope veevoerimporten, maar ook van bijvoorbeeld oliehoudende producten en granen van een veel grotere orde is. Andere politici zitten dichter bij de kern en wijzen op de structureel achterblijvende landbouwprijzen (en stijgende kosten) en roepen ketenpartijen (verwerkers, retail en banken) op met boeren initiatieven te nemen het rendement te verhogen en de boer meer te laten profiteren. Maar vervolgens blijven ze erg onduidelijk over de te nemen concrete maatregelen. Het mist aan een grondige analyse van de structureel lage prijzen, stijgende kosten en de lage ruilvoet landbouw- ten opzichte van andere consumptieproducten.

Feiten landbouwproductie

De feiten zijn dat boeren en tuinders en aanverwante toeleverende en verwerkende bedrijven in de voedselketen de afgelopen decennia enorme, economische successen hebben geboekt. De productiviteit is bijna nergens zo hoog als in Nederland, de productie per man en hectare is van Champions League niveau en hebben Nederland zelfs tot de tweede grootste exporteur van land- en tuinbouwproducten ter wereld gemaakt, een belangrijk doorvoerland voor levensmiddelen in de EU én sterk verweven in het internationale landbouw-kennisnetwerk. 

Het economisch belang van de land- en tuinbouw voor de Nederlandse samenleving is weliswaar naar verhouding de afgelopen tientallen jaren kleiner geworden (rond de 1,3 procent van het Bruto Binnenlands Product), maar in absolute zin is de productiewaarde van de gehele agrofood sector (boeren, toeleveranciers, verwerkers, handel, dienstverleners) gegroeid en erg belangrijk. Agrofood is zelfs één van de topsectoren van de Nederlandse bedrijvigheid met werkgelegenheid voor zo’n 650.000 mensen, een productiewaarde van € 130 miljard, een netto toegevoegde waarde van 7 procent van het Bruto Binnenlands Product en een handelsoverschot van € 75 miljard. Dit is overigens mede mogelijk gemaakt door collectieve investeringen in ontginning, inpoldering, infrastructuur, ruilverkaveling, voorlichting en onderzoek.

Het succesverhaal van de agrofood sector en de verhouding tot de omgeving zijn o.a. vanwege klimaatverandering aan herijking toe. Het is noodzakelijk de overbelasting van lucht, water en grond met rest- en afvalstoffen van de landbouwproductie een flink stuk omlaag te brengen. Maar dit heeft ook grote economische gevolgen voor de aanverwante bedrijven en maatschappelijke effecten in de voedselketen. Welk land gooit zijn grootste exportsector nu voor de bus zonder een wezenlijke impactanalyse te hebben gemaakt?

Afnemende waarde(ring) landbouwproducten

De afgelopen 50 jaar is de reële waarde van de landbouwproducten ten opzichte van andere consumptiegoederen met ruim 50 procent afgenomen of in andere woorden: de reële prijs die boeren vandaag de dag ontvangen voor hun landbouwproducten is minder dan de helft van de prijs die zij in 1970 hebben ontvangen. Tegelijkertijd is het aandeel voedsel in het bestedingspatroon van de consument gedaald van 25 procent tot rond de 12 procent. Andere consumptiegoederen en diensten zijn in dezelfde periode 25 procent duurder geworden dan levensmiddelen. Daarnaast zijn de levensmiddelen ook nog eens steeds verder bewerkt en verwerkt; een groter deel van de waarde van de levensmiddelen komt daardoor terecht bij de verwerking, distributie en (internationale) detailhandel. Waar 50 jaar geleden meer dan de helft van de waarde van een levensmiddel rechtstreeks van de boer afkomstig was, is dat nu gedaald naar circa 25 procent. 

Al met al is de ruilvoet van de landbouw ten opzichte van andere sectoren al decennialang verslechterd en dat proces gaat maar door. Dat wordt vooral veroorzaakt door technologische ontwikkeling die de inzet van hightech zoals melkrobot, automatische voedering, kasklimaatbesturing mogelijk maakte. Daardoor kan een arbeidskracht in de landbouw meer produceren tegen dus een lagere kostprijs. Met als gevolg dat gemiddelde bedrijfsgrootte omhooggaat en een deel van de arbeidskrachten afvloeit naar sectoren waar arbeid nodig is. Daar staat tegenover dat de boer als prijsnemer de inflatie voor de kiezen krijgt. Die maakt de prijzen van verwerkte producten voor consumenten en die van productiemiddelen voor boeren hoger (productiekosten omhoog!). Het afgelopen decennium is de impact van de inflatie en achterblijvende opbrengstprijzen van landbouwproducten groter dan de compenserende werking van productiviteitsstijging.

De boer krijgt zijn inspanningen maar ten dele vergoed. Dat zien we ook in de economische kengetallen van de bedrijven. In de meeste agrarische sectoren wordt bedrijfseconomisch langjarig een verlies gemaakt van 5 tot 10 procent ten opzichte van de omzet. Het verdienvermogen van de landbouwproducenten is stelselmatig uitgehold. Daar staat weliswaar een behoorlijke groei van het  vermogen in de bedrijven tegenover, welke relevant is voor ondernemers die met het bedrijf gaan stoppen. Uiteraard zijn net als in elke andere economische sector de verschillen tussen ondernemers en segmenten groot; de 15 procent van de grootste en best gemanagede bedrijven scoren wel degelijk een positief rendement op het boerenbedrijf.

De schakels in de voedselketen na de boer (handel, verwerking, distributie en retail) berekenen de prijsindexontwikkeling en de gewenste marges zoveel als mogelijk door in hun afzetprijzen. De afnemers van de landbouwproducten (vaak coöperatieve ondernemingen), de handel en retail  ‘vergeten’ echter in de prijs van halffabricaten en levensmiddelen de inflatie in de prijs van de landbouwproducten door te berekenen. De primaire producent, de boer, heeft meestal geen andere keuze dan de prijs te accepteren die de afnemer/verwerker na aftrek van diens productiekosten hem uitbetaalt. Voor standaardproducten als melk, graan, aardappelen, varkens- en kippenvlees geldt dit des te meer omdat deze producten regelmatig in overvloed geproduceerd worden waardoor afnemers de inkoopprijs kunnen drukken. Dat klemt vooral nu omdat in Nederland de gedachte overheerst op korte termijn de landbouwproductie te reduceren en tegelijk de natuurproductie te verhogen. Daarmee heeft de boer geen enkele ruimte om investeringen lonend af te schrijven (waarvoor al snel 15-20 jaar nodig is) en legt de maatschappij de rekening van collectieve goederen bij de boer.

Oplossingen

Als we willen spreken over oplossingen zal er allereerst een weg gevonden moeten worden waarlangs het rendement op de boerenbedrijven structureel verbetert. In ieder geval moet de verslechtering van de ruilvoet tussen de landbouw en consumptiegoederen stopgezet worden. Een deel van de oplossing is dat overheid, verwerkers en handel/retail (liefst in internationaal verband, maar niet per se noodzakelijk) organiseren dat de inflatie ook (deels) op de geleverde landbouwproducten wordt doorberekend. Dat hoeft niet via een ingewikkelde beleidsaanpassing in het EU-markt- en prijsbeleid, maar kan langs de simpele weg met een convenant tussen boeren/coöperaties, afnemers, dienstverleners, grootwinkelbedrijven waarin periodiek afspraken over doorwerking van inflatie in de keten worden gemaakt, net zoals werkgevers en werknemers met of zonder cao’s afspreken een flink stuk van de inflatie te compenseren!

Het effect zal zijn dat schakels in de voedselketens hogere kosten zullen hebben en deze doorberekenen aan de consument. Dat hoeft geen probleem te zijn zolang de inflatie binnen de perken blijft en ook in de salarissen en uitkeringen wordt doorvertaald. Dan kan de consument blijven kopen en eten.

Een ander (op zich goed) idee is via de marktwerking met meer duurzame productie de boer uit de tredmolen van intensievere productie te trekken. Talrijke bedrijven in de voedselketen werken met boeren-activiteiten aan rendements- en duurzaamheidsverbetering in de keten, zoals biologische landbouw, Beter Leven vleesproducten, korte keten alternatieven, Planet Proof producten, True Pricing van landbouwproducten en regionale/lokale producten. Soms veelbelovende initiatieven die gecombineerd worden met de gedachte de CO2-uitstoot te beperken, de ammoniakemissie te reduceren of het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te verminderen. 

In deze concepten wordt een hogere prijs voor de boer gepropageerd, beloofd en soms zelfs (tijdelijk) uitbetaald. Het probleem is helaas dat de meerprijs bij dit soort initiatieven voor de boer als een vergoeding van de extra kosten wordt uitgekeerd; slechts een heel klein deel van de consumenten wenst de hogere prijs te betalen. En dat betekent dat het rendement van de landbouwproductie niet omhooggaat, maar op z’n best op het huidige bedenkelijke peil blijft.

Het lijkt er dus op dat marktwerking de vraagstukken van landbouw, voedsel en natuur, milieu en dierwelzijn maar voor een klein stukje kan oplossen. Er zal een fundamentele herwaardering van voedsel en omgeving door consumenten, burgers, boeren en bedrijfsleven moeten plaatsvinden.  Ofwel we kiezen voor de route om de prijs van natuur, milieu, dierenwelzijn, biodiversiteit in de voedselprijs te verwerken, hetgeen vereist dat boeren in de keten een structureel hogere vergoeding voor geleverde producten ontvangen (en de consument dus meer voor zijn levensmiddelen gaat betalen).

Ofwel we kiezen voor de route om de prijs van onze omgeving via een vergoeding van groenblauwe diensten als collectief goed via de belastingen langjarig en op een fair sociaal niveau te vergoeden (en de burger dus meer belasting gaat betalen). Linksom of rechtsom gaat voedsel in de toekomst een groter deel van de consumenteninkomsten beslaan. Dat zijn geen gunstige vooruitzichten nu we dagelijks ervaren dat de bestaanszekerheid op korte termijn (betaalbaarheid van goederen) in de samenleving zwaarder weegt dan de leefbaarheid op de langere termijn.

In het politieke debat lijkt nu impliciet gekozen te worden voor de weg om het inkomen van boeren omhoog te brengen door de bijdrage die boeren leveren aan de Nederlandse natuur en het waterbeheer beter te gaan vergoeden. Nagenoeg eensgezind wordt voorgesteld om boeren meerjarig een hogere vergoeding voor groene en blauwe diensten van jaarlijks pakweg € 3000 per ha te bieden. Van links tot rechts is men het erover eens om daar jaarlijks ca. € 600 miljoen voor uit te trekken (zoals in het concept-landbouwakkoord voorzien, maar dat niet de eindstreep haalde). Dat is net genoeg om zo’n 12 procent van het Nederlandse landbouwareaal met natuurbeheer te verzorgen. En boeren mogen blij zijn dat ruim 3 keer zoveel geld is als de afgelopen jaren wordt uitgetrokken voor natuurbeheer door boeren.

Er lijkt zich ook een polder-akkoord af te tekenen om meer tijd te nemen voor natuurherstel en stikstofmaatregelen. Maar de politici laten onbesproken hoe de natuur, de waterkwaliteit, de luchtkwaliteit, klimaatverandering en landbouwontwikkeling structureel en duurzaam wordt verbeterd. In ieder geval verbetert het verdienvermogen van het grootste deel van de boeren onvoldoende en niet structureel.

Het wordt hoog tijd dat politici zich losmaken van het gesteggel over piekbelasters, vergunningen verstrekking, ammoniak-reductie, etc. en zich bezighouden met de echte vraagstukken van landbouw en omgeving, de samenhang onder ogen durven zien, het debat erover aan gaan en daar met echte experts en betrokkenen beleid voor ontwikkelen. Dat zal een lange, lastige weg zijn waarbij voorop moet staan dat aanpassing van beleid gericht op verbetering van de prijsvorming van landbouwproducten en borgen van collectieve belangen (natuur, biodiversiteit, dierenwelzijn, klimaatneutraal) nationaal en internationaal verankerd moet zijn.

De rekening om versneld natuur te herstellen en milieubelasting te reduceren kan en mag niet eenzijdig bij boeren worden neergelegd. Het zou sociaal fair zijn om een duidelijk langetermijnbeleid te scheppen zodat boeren een termijn hebben om investeringen terug te verdienen of te kunnen kiezen op een fatsoenlijke manier te stoppen. Bij de kandidaat-politici voor de Tweede Kamer zie ik aanzetten om anders naar de problemen en oplossingen van landbouw in relatie tot de omgeving te kijken; ik gun ze inspiratie voor nieuwe visies op het verdienvermogen. 

Tekst: Gerard Heerink

Over de auteur: Gerard Heerink is freelance schrijver en voormalig directeur van Fedecom, branchevereniging van makers en leveranciers van techniek voor agro, groenbeheer en bedrijfslogistiek. Tevens heeft Heerink langjarige ervaring in de zuivelindustrie (Coberco, Friesland Foods, FrieslandCampina, Milkiland) en landbouworganisaties (LTB en ZLTO).

V-focus Nieuwsbrief

Nieuwsbrief Wil je ook de nieuwsbrief ontvangen en op de hoogte blijven?