De verkiezingen voor de waterschappen staan voor de deur. Politisering van de waterschappen blijkt van invloed op de wijze waarop de burger wordt voorgelicht. Een dubieuze ontwikkeling voor een overheidsorgaan dat moet zorgen voor ons waterbeheer.
Voor het ontstaan van de waterschappen moeten we terug naar de elfde eeuw. In de middeleeuwen begonnen de bewoners van de lage landen zich samen te beschermen tegen hoog water. Ook maakten ze samen drassige (veen)gronden droog om deze gronden te ontginnen en geschikt te maken voor landbouw. Eigenlijk vormden die samenwerkingen de eerste waterschappen.
In eerste instantie hadden alle deelnemers gelijke belangen, omdat zij zowel eigenaar als gebruiker van de grond waren. Toen na verloop van tijd de belangen verschoven, bijvoorbeeld wanneer een stuk grond verpacht werd, besloten de dorpsbestuurders zich te verenigen in een intensief samenwerkingsverband, de waterschappen. Deze samenwerking tussen bestuurders op het gebied van water bij ontginningen, de bescherming tegen het water en calamiteiten zou aan de basis liggen van het ontstaan van de Nederlandse overlegcultuur, het bekende poldermodel.
In 1255 richtte graaf Willem II van Holland het eerste officiële waterschap op. Dit was het Hoogheemraadschap van Rijnland, dat nog steeds bestaat. De overheid bemoeide zich weinig met de waterschappen. Pas in de Franse Tijd (vanaf 1795) werden de waterschappen een publieke aangelegenheid.
Waterschapstaken
In 1848 werd de taak van de waterschappen grondwettelijk vastgelegd. Hierin is vastgelegd dat de waterschappen in Nederland verantwoordelijk zijn voor het waterbeheer. De waterschappen zijn verantwoordelijk voor zowel de kwaliteit als de kwantiteit van het water. Daarnaast zijn ze verantwoordelijk voor de waterkering (beschermen van land tegen buitenwater) en voor de waterwegen. Kortom, waterschappen zorgen voor het beheer van dijken en sluizen, de juiste waterstand en voor de zuivering van afvalwater.
Waterschapsbestuur
Er zijn 21 waterschappen in Nederland. Elk waterschap heeft een gekozen algemeen bestuur en een dagelijks bestuur. Beide besturen worden voorgezeten door een dijkgraaf of watergraaf. Het algemeen bestuur van een waterschap is vergelijkbaar met een gemeenteraad. Dit algemeen bestuur stelt het beleid van het waterschap vast en controleert of het dagelijks bestuur dat beleid goed uitvoert. Het algemeen bestuur bestaat uit 18 tot 30 leden. Het grootste deel van deze leden zijn inwoners van het waterschap (ook wel de ‘categorie ingezetenen’ genoemd). Zij worden om de vier jaar via verkiezingen gekozen.
Waterschapsverkiezingen
Waterschappen vormen dus al eeuwenlang de derde overheidslaag onder het Rijk en de provincie, samen met de gemeenten. Tegenwoordig kunnen we kiezen voor het bestuur van het waterschap waarin we wonen. Vroeger was dat heel anders. Mensen die geen land hadden mochten niet stemmen. Een paar landeigenaren betaalden voor de veiligheid van iedereen. Zij bepaalden dan ook wat er gebeurde. De vertegenwoordiging in het algemeen bestuur van een waterschap was dan ook van oudsher gebaseerd op de trits ‘belang-betaling-zeggenschap’.
Met de in 1992 ingevoerde Waterschapswet kregen de ingezetenen, de burgers, van elk waterschap voor het eerst direct stemrecht. De meerderheid van de zetels in elk algemeen bestuur wordt gekozen door de ingezetenen. In het bestuur van een waterschap zitten naast gekozen bestuurders ook een aantal benoemde vertegenwoordigers vanuit de landbouw, het bedrijfsleven en natuurorganisaties. De zetels van deze benoemde vertegenwoordigers worden ‘geborgde zetels’ genoemd. Eind vorig jaar is een initiatiefwetsvoorstel van GroenLinks en D66 in de Eerste Kamer in aangepaste vorm aangenomen. Hierdoor worden de geborgde zetels voor bedrijven geschrapt.
Belangen
Met het invoeren van direct stemrecht voor iedere burger is het wellicht democratischer geworden, maar is de trits ‘belang-betaling-zeggenschap’ losgelaten. Het gezamenlijk belang van grondbezitters is verschoven naar belangen van politieke partijen die ieder hun eigen agenda hebben. Hierdoor bestaat het gevaar dat niet gedeelde maatschappelijke belangen binnen waterschappen de boventoon voeren, maar politieke voorkeuren een prominente rol gaan spelen. Hierdoor komt de vraag naar voren of de inhoud wel leidend is of dat politieke voorkeuren ook in ons waterbeheer zijn intrede hebben gedaan. Deze vraag kan mogelijk worden beantwoord door de berichtgeving vanuit de waterschappen eens onder de loep te nemen.
Waterbericht
Er zijn waterschappen die bijvoorbeeld waterberichten maken om hun ingezeten burgers te informeren over de toestand van het watersysteem. Zo kwam Waterschap Aa en Maas begin januari 2023 met het bericht dat de grondwaterstanden als gevolg van een natte decembermaand gestegen zijn tot een grotendeels normaal of iets verhoogd niveau voor de tijd van het jaar (www.aaenmaas.nl/actueel/nieuws/2023/januari/waterbericht-december-2022-huidige-stand/). Alleen op de hogere gebieden is het grondwaterniveau nog iets achter gebleven. Er wordt echter ook aangegeven dat het bijzonder is dat het jaar 2022 weer een neerslagtekort heeft en dat de afgelopen vijf jaar alle jaren, op 2021 na, zijn afgesloten met een neerslagtekort en dat dit uitzonderlijk is.
Tegengesteld
Het stijgen van het grondwaterniveau na de droge zomer van 2022 (in de top 5 droogste jaren van het KNMI: www.knmi.nl/kennis-en-datacentrum/uitleg/droogte) tot een normaal of iets verhoogd niveau is in tegenspraak met een jaar dat wordt afgesloten met een neerslagtekort. Reden genoeg om eens bij het waterschap na te vragen waar deze berichtgeving op is gebaseerd. Naar aanleiding van de vraag waar de neerslagtekorten op zijn gebaseerd antwoordt het waterschap als volgt:
‘In Nederland valt in een jaar gemiddeld meer regen dan dat er als verdamping ‘verdwijnt’. Het verschil tussen neerslag enerzijds en verdamping anderzijds noemen we in de hydrologie/meteorologie een neerslagtekort. In een gemiddeld jaar is er dus een negatief neerslagtekort. Het teveel aan water wordt door ons watersysteem via de grote rivieren naar zee afgevoerd. In een gemiddeld jaar valt er ongeveer 750 mm regen en verdampt er ongeveer 550 à 600 mm. Het neerslagtekort in een gemiddeld jaar is dus circa -150 à -200 mm (je zou dat overigens ook een neerslagoverschot kunnen noemen). In de meteorologie wordt dit neerslagtekort overigens vaak toegepast voor het groeiseizoen (1 april tot en met 30 september). In de berichtgeving van het waterschap passen we dit neerslagtekort toe over een kalenderjaar. De reden daarvoor is dat wij als waterschap ook inzichtelijk willen maken wat de situatie is buiten het groeiseizoen om’.
KNMI
Ook het KNMI geeft aan dat het neerslagtekort gebaseerd is op de periode 1 april tot en met 30 september. Het gaat hierbij om het potentiële neerslagtekort (zie kader) dat in de praktijk vooral in droge perioden lager zal zijn. Het KNMI geeft bij het gebruik van het neerslagtekort ook het volgende aan: ‘Een van de nadelen van het neerslagtekort is dat deze alleen in het zomerhalfjaar zinvol is, in de winter verdampt er bijna geen vocht’. Toch kiest het waterschap ervoor in plaats van het groeiseizoen het kalenderjaar te hanteren.
Bewuste keuze
Het blijkt een bewuste keuze omdat het waterschap ook inzichtelijk wil maken wat de situatie is buiten het groeiseizoen om. Het betreft echter geen werkelijke situatie maar een potentiële situatie waarbij er gedurende de zomer voldoende water aanwezig is om te verdampen. Het groeiseizoen van 2022 staat echter in de top 5 van droogste jaren van het KNMI. Het waterschap realiseert zich maar al te goed dat er te weinig water beschikbaar is en stelt op 22 juni 2022 een onttrekkingsverbod voor beregening in dat op 4 augustus is uitgebreid. Het potentiële verdampingstekort is dan ook geen goede maat om de situatie buiten het groeiseizoen om inzichtelijk te maken. De burger wordt hierdoor juist op het verkeerde been gezet, en op de vraag of het waterschap bereid is de berichtgeving aan te passen, blijkt dus dat het een bewuste keuze is.
Niet vaker, wel harder
Ook de door het waterschap gehanteerde gemiddelde neerslag in Nederland is erg laag. Het KNMI heeft hierover afgelopen jaar een nieuwsbericht met de titel ‘Het regent niet vaker, wel harder’ geplaatst. In dit artikel is aangegeven dat in de afgelopen zestig jaar de hoeveelheid neerslag met 9 procent is toegenomen. ‘De jaarsom is sinds 1906, het begin van onze neerslagmetingen, geleidelijk toegenomen. Tussen 1961-1990 en 1991-2020 ging deze van gemiddeld 780 naar 851 mm, een toename van 71 mm oftewel 9 procent.’ Hieruit blijkt dat het waterschap een opvallend laag getal van 750 mm neerslag op jaarbasis als gemiddelde voor Nederland hanteert. Voor de verdamping geeft het KNMI een gemiddelde van 600 mm als referentie-gewasverdamping gedurende een jaar.
Conclusie
In een waterbericht dat door Waterschap Aa en Maas is uitgebracht wordt de burger een tegengesteld bericht voorgeschoteld. De gemeten grondwaterstanden zijn weer op of zelfs boven het gemiddelde niveau, terwijl er op jaarbasis sprake zou zijn van een neerslagtekort. Deze tegenstelling in de berichtgeving is het gevolg van de wijze waarop gegevens worden bewerkt en gepresenteerd. Waterschap Aa en Maas wijkt bij het hanteren van het neerslagtekort af van de in Nederland geldende standaard die het KNMI hanteert. Dit blijkt een bewuste keuze van het waterschap met als gevolg dat de burger als ingezetene van het waterschap op het verkeerde been wordt gezet. Ook uit eerdere artikelen, zoals het artikel in het vorige nummer van V-focus met de titel ‘Onttrekkingsverbod gebaseerd op drogredenen’ is gebleken dat een waterschap de droge omstandigheden die we de laatste jaren hebben gezien, aangrijpt om de bevolking te beïnvloeden.
Ook uit het voorbeeld in dit artikel blijkt dat het waterschap de bevolking via het onjuiste gebruik van analysemethoden wil beïnvloeden. Het beïnvloeden van de bevolking past niet bij een openbaar lichaam waarvan bij wet is vastgelegd dat zij de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied ten doel hebben. Het is een maatschappelijk belang waarbij de inhoud zou moeten prevaleren boven partijbelangen of andere belangen. Het gebruik van onjuiste gegevens en analysemethoden kan niet anders dan gezien worden als ingegeven vanuit andere belangen dan het maatschappelijke belang.