Kringlooplandbouw is het nieuwe normaal. Het voorkomen van verliezen is een nuttige, maar niet de makkelijkste methode om de puntjes op de i te zetten. Adviseur Theo Nieuwenhuis helpt veehouders met de analyse van hun kringloop, niet alleen in cijfers, maar ook met waarnemen van wat goed en minder goed gaat in de bemesting, teelt…
De kringlopanalyse is erop gericht de natuurlijke kringlopen op een veehouderijbedrijf beter te laten functioneren. Theo Nieuwenhuis, voormalig melkveehouder en nu actief als adviseur onder de naam Edaphon Advies, voert deze analyse projectmatig uit voor veehouders. De bijbehorende analysetool is nog in ontwikkeling en onderscheidt zich doordat hij gebruikmaakt van de beschikbare praktijkgegevens. In dit artikel bespreekt Nieuwenhuis een aantal onderdelen van de kringloop: mest, bodem, gewas en dier.
Vers uit de koe moet mest ‘vlak vallen’, aldus Nieuwenhuis. Het moet eruitzien als een vlakke spiegel zonder zichtbare plakken, wat wijst op een goede vertering. De geur mag niet onaangenaam zijn. Mest die in de wei ligt, moet binnen een week door insecten en bodemleven grotendeels afgebroken zijn. Weideslepen om mestflatten te verspreiden zou in principe overbodig moeten zijn.
EC-waarde
De EC-waarde geeft aan hoe zout mest is. Een hoge EC betekent vaak een zoute mest, wat schadelijk is voor het bodemleven. Urine heeft doorgaans een hoge EC, feces een lagere. Een hoge EC kan samengaan met hogere pH en meer minerale stikstof, maar niet altijd met een hogere ammoniakemissie. Kalium als zout bijvoorbeeld, beïnvloedt zowel de EC als de pH. Mest met een lage EC is vaak stabieler en dat kan duiden op meer organisch gebonden stikstof, wat gunstig is voor het bodemleven en de stikstofbenutting.
Een C/N-verhouding van 10, dat heeft de voorkeur van Nieuwenhuis. Hij wijst erop dat laboratoria deze waarde niet altijd op dezelfde manier berekenen, wat vergelijken lastig maakt. Mest met een C/N-verhouding lager dan 4 tot 5 beschouwt hij als kunstmestachtig – ruige mest heeft vaak een verhouding boven de 18.
Een lagere pH betekent minder ammoniakemissie en meer organisch gebonden stikstof. Een goede pH ligt volgens hem onder de 7,15. Of mest rot of fermenteert, hangt samen met de pH en de aanwezigheid van zuurstof. Bij rotting (anaeroob) ontstaan stinkende gassen, bij fermentatie (aeroob) gewenste aminozuren.


Rijping is de transformatie van een stof in een andere stof. De essentie ervan is dat de stof behouden blijft in het koolstofsysteem. Rotting is de afbraak van stoffen in een systeem in eenvoudig oplosbare stoffen, denk bijvoorbeeld aan ammoniak, methaan en waterstofsulfide.
Bij het gebruik van kalkhoudende boxstrooisels waarschuwt Nieuwenhuis dat die de pH van mengmest kunnen verhogen, afhankelijk van de EC-waarde van het strooiselmateriaal.
Kunstmest: Kas versus ureum
Kalkammonsalpeter (Kas) is een nitraathoudende meststof, basisch en zout van aard. Nieuwenhuis raadt in plaats daarvan ureummeststoffen aan, ook wel amide-meststoffen genoemd. Hoewel ze weinig koolstof bevatten, gedragen deze meststoffen zich anders in de bodem. Volgens Nieuwenhuis wordt het risico van stikstofvervluchtiging uit ureum in de praktijk overschat. Beschermende, vloeibare ureummeststoffen zijn zuurder, duurder, maar bevatten vaak ook zwavel.
Kalium
Kalium is een osmotisch en daarmee zeer mobiel element dat planten gemakkelijk opnemen, ook bij lagere temperaturen. Op zandgronden spoelt kalium makkelijker uit dan op klei. Kalium bindt zich beperkt aan het klei-humuscomplex, omdat het in het voorjaar wordt gegeven en direct in de plant ‘schiet’. De plant neemt kalium als eerste op, als de temperaturen nog relatief laag zijn. Een overschot aan kalium leidt tot opgeblazen, waterige planten met veel nitraat en een duidelijk minder stevige structuur.
Volgens Nieuwenhuis bevat gras vaak al meer dan voldoende kalium. Hij pleit dan ook voor bemesting in kleine porties en stelt kritische vragen bij het gebruik van extra kali. Overbemesting kan een oorzaak zijn van gezondheidsproblemen bij vee, zoals melkziekte of kopziekte.
Klaverrijk grasland staat volop in de belangstelling. Nieuwenhuis wijst op een nadeel van vooral te veel witte klaver: de worteling is ondiep, wat het risico op uitspoeling van nutriënten aanzienlijk vergroot. Na maaien sterven de wortels af en komen stikstofvoedingsstoffen vrij. Als er geen andere diepwortelende gewassen zijn om deze op te nemen, spoelen ze weg naar diepere lagen.
Onze huidige Engelse raaigrassen wortelen minder diep. Hierdoor raakt de kringloop verstoord. Nieuwenhuis adviseert het gebruik van diepwortelende grassoorten zoals timotee, veldbeemd en rietzwenk, en noemt ook veredelde Engels raaigrassen met diepere wortels als alternatief.
’s Winters bodemleven voeden
Om het bodemleven ook in de winter actief te houden, adviseert Nieuwenhuis om de laatste snede te bloten en terug te geven aan de bodem. Een alternatief is het toedienen van vaste mest of groencompost in het najaar. Organisch materiaal met een hoge C/N-verhouding bindt stikstof en voorkomt uitspoeling. Hoewel hierover verschillende opvattingen bestaan, benadrukt Nieuwenhuis dat actieve micro-organismen stikstof juist vasthouden in organische verbindingen.
Uitspoeling in de winter is volgens Nieuwenhuis een symptoom van een onvoldoende actief bodemleven. Het toedienen van organische stof moet structureel gebeuren om dat te herstellen. Diepe beworteling helpt verliezen te voorkomen. Hij legt ter vergelijking uit hoe dat functioneert bij bomen: hun bladeren vallen in de herfst, bevatten veel koolstof en binden stikstof, wat voeding is voor het volgende voorjaar. Wie het bodemleven ’s winters niet voedt en alle bemesting opspaart tot het voorjaar, zet volgens Nieuwenhuis de eerste stap richting substraatteelt.
Bodemkwaliteit
Een bodem-pH van 6,3 (gemeten in water) is volgens Nieuwenhuis ideaal, omdat dan de meeste sporenelementen en mineralen beschikbaar zijn voor opname. Hij wijst erop dat metingen op basis van KCl andere waarden geven.
De calcium-magnesiumverhouding in de bodem is ook belangrijk: die moet 68 op 12 zijn. Te veel magnesium leidt op kleigronden tot verdichting en op zandgronden tot slechtere waterberging. Magnesiumdeeltjes zijn klein en binden zich sterk aan het klei-humuscomplex, wat de structuur beïnvloedt. Een hoog organischestofgehalte en humusvorming zijn voor elke bodem belangrijk. Humus ontstaat uit de omzetting van organische stof door levende organismen. Met een chroma-analyse kan deze omzetting zichtbaar worden gemaakt. Maar ook een geoefend oog kan humus in de bodem herkennen. “Omgezette organische stof herken je aan de donkerbruine kleur”, aldus Nieuwenhuis.
