Berichtenoverzicht

Meerdere wegen naar oplossing PAS-melders

Het kabinet wil zo snel als mogelijk een houdbare oplossing voor de PAS-melders en zet daarom gelijktijdig in op meerdere sporen om sneller tot die oplossingen te komen. Dat schrijft minister Wiersma van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur aan de Tweede Kamer in een reactie op vragen van de VVD.


Meerdere wegen naar oplossing PAS-melders

30 sep 2024

Het kabinet wil zo snel als mogelijk een houdbare oplossing voor de PAS-melders en zet daarom gelijktijdig in op meerdere sporen om sneller tot die oplossingen te komen. Dat schrijft minister Wiersma van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur aan de Tweede Kamer in een reactie op vragen van de VVD.

Wiersma hoopt te komen tot een rekenkundige ondergrens voor stikstofdepositie die juridisch houdbaar is. Zij ziet daarvoor aanknopingspunten in het recent uitgebrachte TNO-onderzoeksrapport dat in opdracht van het Interprovinciaal Overleg werd opgesteld. De minister zal op korte termijn opdracht geven voor een vervolgonderzoek. 

Er zijn tot dusver nog maar 7 PAS-melders die een onherroepelijke vergunning hebben verkregen. Daarvan zijn zes vergunningen gebaseerd op stikstofruimte uit het stikstofregistratiesysteem, en is een vergunning verleend op basis van een passende beoordeling zonder stikstofruimte.

De minister wil met de provincies in overleg over een verbrede maatwerkaanpak. Het ministerie trekt daar 226,9 miljoen euro voor uit. Het betreft geld dat al door het kabinet Rutte IV was aangekondigd in de Voorjaarsnota 2024. Het beschikbaar gestelde bedrag is lager dan de 250 miljoen euro die eerder werd genoemd omdat een deel van het budget apart wordt gehouden voor voorziene kosten

Via de steun, die via de provincies wordt verleend, kunnen ondernemers, ondersteund en begeleid worden door een vast contactpersoon vanuit de overheid, in de vorm van zaakbegeleiders. De stikstofruimte die beschikbaar komt, mag door de provincie alleen aan het legaliseren van PAS-meldingen worden uitgegeven. Provincies worden met deze regeling in staat gesteld om maatwerk te leveren binnen de voorwaarden van deze nieuwe regeling.

Voor de besteding van de middelen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan technische oplossingen waarmee de betreffende PAS-melders binnen hun bestaande toestemming kunnen blijven en geen aanvullende vergunning meer nodig hebben voor het deel van hun activiteiten waarvoor de PAS-melding was gedaan.

Daarnaast is het mogelijk om de middelen te gebruiken om de PAS-melder financieel te ondersteunen bij het verwerven van stikstofdepositieruimte, omschakeling, de reductie van de ammoniakemissie of verplaatsing van het bedrijf, om op die manier tot een oplossing te komen.

Ook kunnen er door provincies aankopen worden gedaan – met het oog op gehele of gedeeltelijke sluiting – van bedrijven om stikstofruimte te creëren, het aankopen of extensiveren van de gemelde activiteiten, het aankopen van het hele bedrijf van de PAS-melder of het aankopen van grond voor bufferzones en ontwikkelen van bufferzones.

Bron: Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur / AgriHolland

Friesland geeft subsidie voor behoud weidevogels

Gedeputeerde Staten van Friesland hebben besloten om een subsidie van 71.788 euro te geven voor een pilot voor het behoud van weidevogels. In de pilot wordt onderzocht hoe roofvogels vanuit de lucht op een diervriendelijke manier kunnen worden tegengehouden of verjaagd om eieren en kuikens van weidevogels te pakken.


‘Stoppersregeling voor niet-stoppers’

Vorig jaar werden 2.997 Nederlandse veehouderijen als piekbelaster geclassificeerd en uitgenodigd om deel te nemen aan de ‘plusvariant’ van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijen (Lbv). Op 21 augustus hadden 305 van hen een handtekening gezet onder het voorstel van de rijksdienst. 337 beschikkingen lagen niet-ondertekend op de keukentafels van piekbelasters. Ze hebben nog tijd zich te bedenken. Aanmelden kan overigens ook nog.


‘Stoppersregeling voor niet-stoppers’

20 sep 2024

Vorig jaar werden 2.997 Nederlandse veehouderijen als piekbelaster geclassificeerd en uitgenodigd om deel te nemen aan de ‘plusvariant’ van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijen (Lbv). Op 21 augustus hadden 305 van hen een handtekening gezet onder het voorstel van de rijksdienst. 337 beschikkingen lagen niet-ondertekend op de keukentafels van piekbelasters. Ze hebben nog tijd zich te…

Van de circa 10.000 niet-piekbelasters die zijn uitgenodigd voor de Lbv hebben van de 629 ingeschreven veehouders, er 556 een beschikking ontvangen. Nog geen 100 hebben ondertekend. De regeling sloot op 1 december 2023. Bedrijven die de beschikking hebben ontvangen, hebben mogelijk nog tijd om die terug te sturen. Bekend is dat de regeling voor veehouders met afgeschreven stallen niet ‘woest aantrekkelijk’ is. Daardoor zal het doel van het verminderen van de stikstofemissie niet bereikt worden met deze beëindigingsregelingen. Als de overheid 500 ondertekende beschikkingen zou terugontvangen, betekent dit dat een krappe 4 procent van de 13.000 aangeschreven veehouderijen stopt. Trendmatig stopt twee procent van de veehouders per jaar. Op basis van het aantal bedrijfshoofden van 55 jaar en ouder zonder opvolger, verwacht Wageningen Economic Research een uitstroom van 32 procent in de komende 15 jaar, wat in de pas loopt met het huidige beeld van 2 procent stoppende veehouders per jaar. De landelijke beëindigingsregeling komt niet jaarlijks terug. Afgezet tegen natuurlijk verloop is het maar een kleine duit in het zakje.      

Toch ken ik bedrijven die deelnemen aan de regelingen en die onder andere omstandigheden, dus zonder deze economische impuls, niet waren gestopt. Ze stoppen niet volledig, maar gaan op een andere voet verder. Dat biedt niet-stoppers de mogelijkheid voor samenwerken op het gebied van voer en mest. Met bufferstroken, nieuwe natuur en zonder derogatie, wordt de behoefte hieraan alleen maar groter. Het biedt bedrijven die met grondgebonden veehouderij stoppen misschien wel evenveel perspectief als ondernemers die doorgaan.

‘Ruimte in Omgevingswet?’

Leon Claassen is projectleider bij de provincie Gelderland, en is onder meer gespecialiseerd in bodemverbetering. Claassen is betrokken bij het project Life CO2Sand waarin zandbodems worden opgewaardeerd met afgegraven klei. En bij het project Circulair Terreinbeheer, bedoeld om reststromen uit het beheer van watergangen en groene terreinen toe te passen als bijvoorbeeld bodemverbeteraars in de landbouw. 


‘Ruimte in Omgevingswet?’

18 sep 2024

Leon Claassen is projectleider bij de provincie Gelderland, en is onder meer gespecialiseerd in bodemverbetering. Claassen is betrokken bij het project Life CO2Sand waarin zandbodems worden opgewaardeerd met afgegraven klei. En bij het project Circulair Terreinbeheer, bedoeld om reststromen uit het beheer van watergangen en groene terreinen toe te passen als bijvoorbeeld bodemverbeteraars in de…

U ziet de experimenteerruimte in artikel 23.3 van de Omgevingswet als een kans voor circulaire bodemverbetering. Kunt u dat toelichten?

“Als een potentiële grondstof voor bodemverbetering ook maar iets te veel van één stofje bevat, is nu de kans verkeken om het circulair te benutten en komt het in de afvalverwerking terecht. De huidige bodemregels bieden weinig mogelijkheden om van de voorschriften af te wijken. Dat zet een rem op circulaire bodemverbetering. Maar de experimenteerruimte waarin de Omgevingswet voorziet, maakt afwijken van de wet mogelijk mits de omgeving verbetert.”

Kunt u een voorbeeld noemen van hoe initiatieven stranden in wet- en regelgeving?

“In het waterwingebied Haarlose Veld/Eibergen stonden agrariërs, het waterschap en de gemeente te trappelen om een betere bodemverbeteraar te maken door mest en maaisel te mengen. Maar als een boer mest en maaisel mengt, maakt hij extra mest en dat telt mee in de mestboekhouding. Dan houdt het voor de gemiddelde boer snel op. Maaisel zonder bewerking aanwenden mag dan weer wel, maar dat is geen optimale vorm van bodemverbetering. Dit soort regels zijn hindernissen op de weg naar circulariteit en kringlooplandbouw.”

Hoe krijgt een ondernemer of instantie experimenteerruimte?

“Daar moet je veel voor doen. De ruimte kan alleen worden verkregen via een algemene maatregel van bestuur (AMvB), verstrekt door de minister. Dit hoeft niet op perceel- of erfniveau, maar kan op gebiedsniveau, en dit kun je dus met meerdere gebiedspartijen samen aanvragen.”

Passen lokale bodemverbeteraars?

“De lokale kringloopgedachte en circulariteit passen in de Omgevingswet. Wil je bijvoorbeeld maaisel uit openbaar groen afzetten en verwerken in de landbouw, benoem dan de pluspunten voor de omgeving. Alleen als de omgeving er voordeel van kan verwachten, wordt experimenteerruimte toegekend. Als aan de verwachtingen wordt voldaan, kan experimenteerruimte permanent worden.”

Melken voor Morgen 2024: sprekers

Het jaarlijkse kennisevenement Melken voor Morgen vindt in 2024 plaats op woensdag 9 oktober bij Kaasboederij Verweij in Polsbroek (U). De vier sprekers hieronder geven invulling aan het thema ‘benutten van het genetische potentieel’. In elke sessie is er ruimte voor discussie en vragen. Aan het einde van de dag is er een bedrijfsrondleiding en een borrel.


Melken voor Morgen 2024: sprekers

12 sep 2024

Het jaarlijkse kennisevenement Melken voor Morgen vindt in 2024 plaats op woensdag 9 oktober bij Kaasboederij Verweij in Polsbroek (U). De vier sprekers hieronder geven invulling aan het thema ‘benutten van het genetische potentieel’. In elke sessie is er ruimte voor discussie en vragen. Aan het einde van de dag is er een bedrijfsrondleiding en een borrel.

Veranderende fokdoelen

WUR-hoogleraar fokkerij en genomica Mario Calus is opgegroeid op een gemengd bedrijf met melkvee en akkerbouw en studeerde dierwetenschappen aan Wageningen Universiteit met als specialisatie veefokkerij. Ook zijn promotieonderzoek voerde hij uit in Wageningen. Daarna ging hij er aan het werk als onderzoeker. Calus is gespecialiseerd in fokkerij op basis van genoomfokwaarden.

Mario Calus trapt Melken voor Morgen af. Hij gaat in op fokdoelen en hoe deze veranderen, op selectie met en zonder genomica en op genetische vooruitgang met een oog op de toekomst van genetische verbeteringen in de melkveehouderij. Calus zal uitleggen waarom fokdoelen in de tijd snel kunnen veranderen en laat mogelijkheden zien van verbeteren van meerdere individuele kenmerken, zoals melkproductie en vruchtbaarheid.

Waarom de Nederlandse koe niet ouder wordt

Koeien met een langere levensduur presteren economisch beter, dat is geen nieuws. Meer verdienen met melken, dat wil iedereen. De vraag is dus waarom onze koeien niet wezenlijk ouder worden. Dat koeien niet ouder worden, ligt niet aan gebrek aan genetische aanleg. Die genetische aanleg is er. Genetische potentieel schuilt volgens Willem van Laarhoven, de tweede spreker van Melken voor Morgen, in het verbeteren van specifieke kenmerken en kwaliteiten. Waaraan ligt het dan wel dat onze koeien niet ouder worden? Van Laarhoven buigt zich over deze vraag tijdens Melken voor Morgen.

Van Laarhoven stelt dat het melkveehouders nog altijd veel meer te doen is om de melkproductie dan om de levensduur van koeien. Na de invoering van het fosfaatquotum zijn de Nederlandse melkkoeien wel ouder geworden. Niet omdat de koeien toen gezonder zijn geworden, of productiever. De enige reden dat de Nederlandse melkkoeien toen ouder begonnen te worden, is dat melkveehouders zich ervan bewust werden dat ze jongveefosfaat konden gebruiken voor melkproductie en dus hielden ze minder jongvee aan waardoor een melkkoe langer mee moet. Vooral de melkproductie wordt door melkveehouders één op één in verband gebracht met de bedrijfseconomie. Hier worden echter enkele stations gepasseerd.

Fokkerij en maatschappij

De melkveehouderij is geen business op zichzelf, maar staat midden in de samenleving. Deze maatschappelijke omgeving heeft beelden en verwachtingen die soms botsen met de ontwikkelingen in de sector. Dit raakt ook de fokkerij. Karel de Greef is onderzoeker Veehouderij en Maatschappij bij Wageningen Livestock Research. Tijdens Melken voor Morgen 2024 zal De Greef verkennen hoe dat zit met maatschappelijke acceptatie dan wel afwijzing. Waarom loopt dit in bijvoorbeeld de varkenshouderij zo anders dan in de melkveehouderij? In zijn lezing heeft De Greef bovendien aandacht voor de rol van de dierenwelzijnsorganisaties en voor dierwaardigheid. Vanuit de politiek is gekozen om de gedachtelijn ‘dierwaardige veehouderij’ centraal te stellen. Wat houdt dit in, en wat zijn de te verwachten consequenties voor de koe van de toekomst?

Vruchtbaarheid in vreemde handen

Het gezicht achter inseminatieservice Oost-Nederland is dat van Wim Kraaijenzank. Kraaijenzank was zelf melkveehouder en maakte na die tijd carrière bij ABS Duitsland waar hij het concept RMS-inseminatie omarmde. Het is een compleet vruchtbaarheidspakket waarbij het dagelijkse werk rond vruchtbaarheid de melkveehouder uit handen wordt genomen. RMS staat voor Reproductive Management Systems. Met twee collega’s komt Kraaijenzank 364 dagen per jaar op elk bedrijf dat ze bedienen. Inseminatieservice Oost-Nederland werkt in de Achterhoek en Twente. Sperma wordt niet geleverd en ook de stierkeuze is aan de boer. Zorgen dat de koeien drachtig worden inclusief drachtcontrole en opstarten van synchronisatieprotocollen als  koeien niet drachtig worden, dat doet de inseminatieservice.

Tijdens Melken voor Morgen geeft Kraaijenzank verdere uitleg over de RMS-methode, het werken met de kengetallen CR, IR en PR en vertelt wat hierin haalbaar is als de vruchtbaarheid voor rekening komt van een vast en gespecialiseerd team. Naast op de werkwijze, gaat Kraaijenzank in op de kosten en voorwaarden van inseminatieservice. Ook behandeld Kraaijenzank enkele praktijkcasussen waarin hij laat zien dat ook met gesekst sperma zeer goede inseminatieresultaten haalbaar zijn en hoe een zoektocht naar een vruchtbaarheidsprobleem uiteindelijk eindigde bij de technicus.

Aanmelden

Aanmelden voor deelname aan het kennisevenement Melken voor Morgen kan hier. Melkveehouders en veeartsen die het vakblad V-Focus, Elite of Veehouderij Techniek lezen, betalen slechts 49,50 euro. Overige bezoekers betalen 149,50 euro. Aanmelden kan hier.

Vlaanderen: PCR-analyse voor A2-gen in melk

A2-melk is mogelijk beter verteerbaar voor sommige mensen. Onder melkveehouders bestaat daardoor toenemend interesse in de productie van A2-melk. Om aan te kunnen tonen dat melk enkel het A2-gen bevat, introduceert Melkcontrole Centrum Vlaanderen een PCR-test. Ongeveer 80 procent van de eiwitten in melk bestaat uit verschillende soorten caseïne-eiwitten. De op één na meest voorkomende […]


Vlaanderen: PCR-analyse voor A2-gen in melk

10 sep 2024

A2-melk is mogelijk beter verteerbaar voor sommige mensen. Onder melkveehouders bestaat daardoor toenemend interesse in de productie van A2-melk. Om aan te kunnen tonen dat melk enkel het A2-gen bevat, introduceert Melkcontrole Centrum Vlaanderen een PCR-test.

Ongeveer 80 procent van de eiwitten in melk bestaat uit verschillende soorten caseïne-eiwitten. De op één na meest voorkomende vorm hiervan is Bètacaseïne waarvan er ook weer meerdere vormen zijn. De vormen A1-bètacaseïne en A2-bètacaseïne komen het meest voor. In melk met het A2-gen zit alleen A2-bètacaseïne. Wetenschappelijk bewijs voor de betere verteerbaarheid van A2-melk ontbreekt overigens nog.

Niets dan de van de beide ouders vererfde genetica, is bepalend voor de bètacaseïne in de melk van de betreffende koe. Als de koe van beide ouders het A2 bètacaseïne-gen erft, zal ze A2-melk produceren. We noemen dit homozygote koeien en deze dieren hebben alleen het A1- of alleen het A2-gen. Een heterozygote koe heeft ze beide. De homozygote koe met twee A2-alellen produceert zuiver A2-melk. Hier kan in de fokkerij op ingezet worden. In hoeverre bestaande populaties homozygoot A2 zijn, zou per ras verschillen. Bij de rassen Jersey, Guernsey en Brown Swiss, zou het merendeel van de dieren A2-melk produceren. Om dit per dier te achterhalen moet genetisch worden getest.  

Met de nieuwe PCR-analyse kan van de dieren van Vlaamse melkveehouders worden bepaald of een koe homo- of heterozygoot het A2-gen heeft. Ook de tankmelk kan met deze methode worden getest.

“Streep door NPLG creëert ruimte voor noodzakelijke ontwikkelingen”

Het nieuwe kabinet zet een streep door het natuurbeleid van het vorige kabinet. Daarmee gaat de huidige stikstofaanpak van de provincies van tafel. DLV-directeur Harm Wientjes gaat in een expertquote van de adviesorganisatie in op het doorhalen van het Nationaal Programma Landelijk Gebied. Het recente besluit van het nieuwe kabinet om te stoppen met het […]


“Streep door NPLG creëert ruimte voor noodzakelijke ontwikkelingen”

10 sep 2024

Het nieuwe kabinet zet een streep door het natuurbeleid van het vorige kabinet. Daarmee gaat de huidige stikstofaanpak van de provincies van tafel. DLV-directeur Harm Wientjes gaat in een expertquote van de adviesorganisatie in op het doorhalen van het Nationaal Programma Landelijk Gebied.

Het recente besluit van het nieuwe kabinet om te stoppen met het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) is een moedige maar verstandige keuze. De NPLG-doelen waren ambitieus en zouden voor een integrale oplossing voor de lange termijn moeten zorgen. Gelet op de urgentie van de problematiek die in de bouw, industrie en agrarische markt heerst, is het een rationeel besluit om nu adequaat de heersende crisissen aan te pakken. Door het land van het slot te halen en vanuit een werkbaar model opnieuw te kijken naar de lange termijn, wordt er ruimte gecreëerd voor noodzakelijke ontwikkelingen.

Specifiek de stikstofcrisis is op te lossen door de relatie tussen een project en de directe impact op de natuur op de juiste wijze in te schatten. De emissie is zuiver te bepalen, terwijl de depositie verder dan een kilometer niet meer direct herleidbaar is. Alle projecten buiten een kilometerzone vanaf Natura 2000 zouden daarom door externe saldering of door maatregelen die met grote zekerheid de emissie compenseren weer doorgang moeten kunnen vinden. Proportionaliteit moet weer terugkomen in de jurisprudentie; absolute zekerheid dat een specifiek stukje natuur geen schade ondervindt, houdt nu de vooruitgang tegen om gemiddeld alle natuur te ontlasten.

In januari dit jaar volgde Harm Wientjes Paul Bens op als algemeen directeur van DLV Advies. Daarvoor werkte Wientjes 16 jaar voor de organisatie als adviseur en projectleider.

Proef met mais in een permanent ondergewas

Snijmais is door zijn hoge opbrengst en voederkwaliteit een belangrijk gewas in de melkveehouderij. In vergelijking met permanente gewassen, zoals grasland, heeft de teeltwijze echter een keerzijde, waaronder stikstofuitspoeling en een lagere bodemkwaliteit en biodiversiteit. Een hybride systeem waarbij mais in een permanent gewas wordt gezaaid, kan mogelijk de teelt verduurzamen – al kan een ondergewas sterk concurreren met de mais om bodemvocht, leert de ervaring. In dit artikel de onderzoeksresultaten van een meerjarige proef op zandgrond, gefinancierd door meerdere publiek-private projecten (pps).


Proef met mais in een permanent ondergewas

27 aug 2024

Snijmais is door zijn hoge opbrengst en voederkwaliteit een belangrijk gewas in de melkveehouderij. In vergelijking met permanente gewassen, zoals grasland, heeft de teeltwijze echter een keerzijde, waaronder stikstofuitspoeling en een lagere bodemkwaliteit en biodiversiteit. Een hybride systeem waarbij mais in een permanent gewas wordt gezaaid, kan mogelijk de teelt verduurzamen – al kan een…

In vervolg op een eerdere proef in Noord-Brabant is in De Glind (provincie Utrecht) in 2021 een proef aangelegd met een aantal nieuw geplante ondergewassen. Vanaf 2022 is daarin met de strokenfrees mais gezaaid, dus met behoud van het levende ondergewas tussen de mais­rijen. In samenwerking met de pps Klimap zijn in 2023 inkomende zonnestraling, gewas- en bodemvochtmetingen uitgevoerd.

Het doel van de proef is om een permanent teeltsysteem voor snijmais te ontwikkelen met meer biodiversiteit, bodemorganische stof, bodemleven en minder nitraatuitspoeling, en zonder gebruik van chemische onkruidbeheersing. In de Verenigde Staten worden soortgelijke teeltsystemen ontwikkeld, voornamelijk met klaversoorten als ondergewas, en met beperkte inzet van chemie.

Proefopzet

In 2021 is een aantal ondergewassen geplant en gezaaid, geselecteerd op basis van literatuur, ervaringskennis en de eerder genoemde proef in Brabant. Vanwege het experimentele karakter zijn de behandelingen enkel in tweevoud aangelegd.

In 2022 werd met de strokenfrees mais gezaaid, nadat de ondergewassen gemaaid waren. Vanwege te laag onkruidonderdrukkend vermogen en te negatief effect op de groei van de mais viel in dat jaar een aantal behandelingen uit. In 2023 is nogmaals mais gezaaid met de strokenfrees na maaien, en zijn de metingen vooral gericht op de drie meest perspectiefrijke gewassen: witte klaver, orientaals komkommerkruid (Trachystemon) en smeerwortel (Symphytum).

Metingen aan gewas en vocht

Voor de geselecteerde drie behandelingen plus een controle (gespitte plot met onderzaai van Italiaans raaigras in de mais) zijn in 2023 gemeten: de maisopbrengst, bladoppervlakte-index (leaf area index LAI) van mais én van ondergewas, bodemvochtgehaltes en zuigspanning van het bodemvocht, grondwaterstand, neerslag en inkomende straling. De potentiële verdamping is vervolgens met deze gegevens berekend.

Bodembedekking en onkruiddruk

Komkommerkruid en smeerwortel hadden een opvallend sterk onkruidonderdrukkend effect door de grondbedekking met grote bladeren, zelfs in het winterseizoen. Bij witte klaver was ondanks de hoge bodembedekking en sneller herstel na maaien (17 mei en 29 juni) of strokenfrezen bij de maiszaai (22 mei), meer vergrassing te zien. Komkommerkruid en in mindere mate ook smeerwortel hadden een langere hersteltijd nodig na maaien in het groeiseizoen. 

Maisopbrengst

De maisopbrengsten, gemeten in het najaar, laten zien dat ondergewassen sterk concurreren met het hoofdgewas, maar dat ook de opbrengst van de controle beperkt was. Dat laatste kan deels komen door de late zaai van een zeer vroeg ras. Droge stof en zetmeelopbrengsten van mais met permanente ondergewassen waren respectievelijk 45 tot 55 procent en 50 tot 56 procent lager dan bij de controle.

Bodemvocht en gewasverdamping

De bodemvochtmetingen tonen aan dat in juni 2023, in een droge periode, in de bovengrond bij de ondergewassen tot 25 cm diepte een sterkere uitdroging plaatsvond dan in de mais zonder ondergewas. Dit is te verklaren door de dichtere beworteling van volgroeide ondergewassen in de bodemlaag, vergeleken met de beworteling van een jonge maisplant op dat moment. Daarentegen was er in juli/augustus, tijdens een natte periode, juist meer uitdroging in de ondergrond van de controle tot 70 cm diepte. Waarschijnlijk was dit een resultaat van diepere beworteling en een hogere vochtopname, waar de beworteling van mais dieper en de maisopbrengsten hoger waren.

Op basis van de metingen is een berekening gemaakt van de potentiële gewas- en bodemverdamping (verdamping zonder vochttekort). In de begingroei is de potentiële verdamping van het ondergewas groot en vergelijkbaar met het referentiegrasland. In de maand juni 2023 zou volgens de berekening het ondergewas circa 120 mm water kunnen verbruiken. Dat wijst erop dat een stevige vochtconcurrentie plaatsvindt.

Later in het seizoen, als de mais een deel van het zonlicht afvangt voor het ondergewas, neemt de potentiële verdamping voor het ondergewas af. Voor de maisplots zonder ondergewas is de potentiële bodemverdamping ook hoog in juni 2023. Daarvan weten we dat deze bij een verder kale bodem vrijwel nooit gerealiseerd wordt, dit in tegenstelling tot ondergewassen, waar de onttrekking van bodemvocht voor verdamping via de plant dieper optreedt, afhankelijk van de bewortelingsdiepte.

Eigenschappen van geschikte ondergewassen voor de maisteelt:

  • Weinig concurrerend met de mais
  • Sterk onkruidonderdrukkend
  • Kan tegen berijding (strokenfrezen, oogst)
  • Neemt in het najaar stikstof op

Ondergewassen getest in De Glind:

  1. Hardzwenk + witte microklaver
  2. Roodzwenk
  3. Grote veldbies
  4. Bosaardbei
  5. Waldstenia
  6. Ondergrondse klaver
  7. Oriëntaals komkommerkruid)
  8. Smeerwortel
  9. Dovenetel

(vetgedrukt: ondergewassen met de meeste potentie)

Conclusies

Dit innovatieve en experimentele onderzoek was bedoeld om inzicht te krijgen in de dynamiek tussen mais en verschillende typen ondergewassen, waarbij praktijktoepassing niet op korte termijn in het verschiet ligt.

In deze proef werd de groei en opbrengst van mais als hoofdgewas sterk geremd  door de ondergewassen (circa 50 procent groeireductie), voornamelijk door vochtconcurrentie in de toplaag aan het begin van het groeiseizoen (droge periode in 2023).

Ondergewassen verschillen sterk in groeiwijze, mate van onkruidonderdrukking en vergrassing. Verdere ontwikkeling van het systeem richting praktijk kan daarop inspelen.

Hogere maisopbrengsten zijn mogelijk door aanpassingen in management, zoals de timing van maaien van het ondergewas en aanpassing van de zaaitechniek.