Met het afbouwen van de derogatie loopt de druk op de mestmarkt op. Export van mest is de snelste manier om de druk van de ketel te halen. Maar het ontginnen van nieuwe exportmarkten is geen sinecure. Transportafstand is en blijft een groot struikelblok, zeggen exporteurs.
Nederland exporteerde tussen 2021 en 2024 jaarlijks ongeveer 2,7 miljoen ton mest, goed voor ruwweg 30 miljoen kg fosfaat en ongeveer evenveel kilo’s stikstof. Maar in de eerste helft van dit jaar is al te zien dat de export van met name rundveemest flink oploopt (zie kader). Dit onder invloed van de krimpende derogatieruimte. Tegelijkertijd stijgen de afzetkosten van mest, momenteel zo’n 30 euro per ton.
Ook demissionair Landbouwminister Femke Wiersma doet haar best om de mestmarkt te ontlasten. Naast de inzet voor het legaliseren van renure (recovered nitrogen from manure, oftewel herwonnen stikstof uit mest) en het versoepelen van de vergunningverlening rond mestverwerking en vergisting, wil ze de mestexport bevorderen. Het ministerie van LVVN vroeg het Nutriënten Management Instituut (NMI) om kansrijke exportmarkten voor dierlijke mest in kaart te brengen.
Ruimte voor meer export
Dat deed het NMI voor elf Europese landen: België, Duitsland, Frankrijk, Polen, Hongarije, Tsjechië, Roemenië, Zweden en de Baltische staten Estland, Letland en Litouwen. Die landen zijn (behalve de Baltische staten) ook onderverdeeld in productieregio’s. Het NMI onderzocht hoeveel dierlijke mest die gebieden zelf al produceren, hoeveel ze gebruiken, en hoeveel mest er al naar die regio’s wordt geëxporteerd.
Tevens bekeek het NMI de bodemvruchtbaarheid in de gebieden, plus de agrarische structuur (type bedrijven, bedrijfsgrootte en het soort gewassen dat wordt geteeld) en de aanwezige infrastructuur voor het opslaan en aanwenden van dierlijke mest. Ook de ‘acceptatiegraad’ van dierlijke mest in de landen is meegenomen: hoe staan boeren en burgers tegenover mestimport, en wat zijn de wettelijke aspecten voor handel, transport en gebruik van dierlijke mest?
Het NMI concludeert dat vrijwel alle onderzochte landen en gebieden in principe nog ruimte hebben voor Nederlandse dierlijke mest. De meeste potentie voor een verhoogde export hebben Frankrijk en Duitsland. De arealen daar zijn groot en de gebruiksruimte voor stikstof en fosfaat is nog niet volledig benut. Bovendien is de transportafstand beperkt.
Vaak minder dan 30 procent
Ook in Oost-Europa wordt de stikstofgebruiksruimte van 170 kg dierlijke mest per hectare vaak maar voor minder dan 30 procent benut met lokaal geproduceerde mest. Dit geldt voor Polen, Roemenië, Hongarije en de Baltische Staten. Hier is dus eveneens een grote potentie voor de afzet van Nederlandse mest.
De bedrijfsgrootte, grondsoort en bodemvruchtbaarheid zijn ook van belang. De afzet van mest is efficiënter in regio’s met voornamelijk grotere landbouwbedrijven. Maar als de bodemvruchtbaarheid hoog is, is er minder behoefte aan aanvoer van dierlijke mest. Al met al komt NMI tot de volgende landen en regio’s met de meeste perspectief voor meer afzet van Nederlandse mest:
• Oost-Duitsland (Brandenburg, Mecklenburg-Vorpommern en Sachsen-Anhalt) vanwege een laag aandeel dierlijke mest in het totale meststoffengebruik en zandige bodems met een lage bodemvruchtbaarheid.
• West-Polen (Północno-Zachodni, Południowo-Zachodni en Północny) vanwege een laag aandeel dierlijke mest in het totale meststoffengebruik en de aanwezigheid van grotere landbouwbedrijven.
• Litouwen en Letland vanwege een laag aandeel dierlijke mest in het totale meststoffengebruik en de aanwezigheid van zandige bodems met een lage bodemvruchtbaarheid.
Ook een aantal andere gebieden zijn kansrijk voor een hogere afzet van Nederlandse mest. Al deze gebieden hebben een laag aandeel dierlijke mest in het totale meststoffengebruik en een gunstige gemiddelde bedrijfsgrootte, maar de grondsoorten zijn daar van nature iets voedselrijker. Het gaat hierbij om Noord-Frankrijk: de gebieden Grand Est en Hauts-de-France, waar nu ook al Nederlandse mest naartoe gaat, en het meer centraal gelegen Centre-Val de Loire. Daarnaast noemt het NMI Zuid-Duitsland (Baden-Württemberg en Beieren), Roemenië en Hongarije.
Volgens medeopsteller van het rapport Romke Postma is de kanttekening op zijn plaats dat in landen als Roemenië en Hongarije de acceptatiegraad wat lager ligt. “In Roemenië zul je mensen moeten overtuigen van de meerwaarde van dierlijke mest”, zegt hij, “cultureel gezien hebben die een voorkeur voor kunstmest.” In dat soort landen kan het helpen om bijvoorbeeld demonstratievelden aan te leggen, schetst Postma. “Om de positieve effecten van dierlijke mest te laten zien.”
Mestmissies
Het ministerie van LVVN organiseert zogeheten ‘exportmissies’ om buitenlanden te interesseren in Hollandse mest. De eerste missie naar Frankrijk vond begin juli plaats, bezoeken aan Oost-Duitsland en Polen staan op het programma. Voor de bevordering van de mestexport heeft de landbouwminister zelfs een speciale gezant benoemd, Raymond Knops.
Koepelorganisatie Cumela deed vorig jaar een onderzoek onder de 650 leden die actief zijn in de mestdistributie. Van de respondenten is een kwart actief in de mestdistributie, en bijna 80 procent van die groep ziet mogelijkheden om de mestexport uit te breiden. Van de niet-exporterende respondenten geeft 29 procent aan dit in de toekomst van plan te zijn.
Kwart meer exporteren
Wie de kaartjes van het NMI bestudeert, ziet genoeg ‘witte vlekken’ waar nog Nederlandse mest heen zou kunnen. Romke Postma schat in dat er zeker een kwart meer mest geëxporteerd kan worden dan op dit moment gebeurt.
Maar de praktijk is weerbarstig. “Een jaar of acht terug zijn wij ook bezig geweest met mestexport naar Polen”, vertelt een woordvoerder van mestdistributeur Mostert & Van de Weg uit Nijkerkerveen. “Maar je moet dan een markt ontwikkelen en voordat je dat rond hebt, met de vergunningen en alles, ben je zo een jaar verder. In de tussentijd kan de mestmarkt ook zomaar weer veranderen”, meent hij. Er stoppen nu ook heel veel boeren, geeft hij aan. Voor Mostert & Van de Weg een reden om niet al te hard op de zaken vooruit te lopen – eerst maar eens kijken of er straks daadwerkelijk nog zo veel mest te veel is.
Een knelpunt is ook de retourvracht. Met een tankauto waar drijfmest in heeft gezeten, kun je sowieso niks mee terugnemen. Met een walking floor-vrachtwagen (schuifvloertrailer) waar bijvoorbeeld bewerkte, gehygiëniseerde mest in is vervoerd, zou dat nog wel kunnen, aldus de woordvoerder. “Dan kun je bijvoorbeeld stro mee terugnemen.” Mostert & Van de Weg exporteert zo bijvoorbeeld wel gehygiëniseerde mest naar Oost-Duitsland. “Maar 700, 800 km is wel echt de máx”, meent hij. Hongarije, Roemenië en Polen liggen dan te ver weg – dat kan niet uit. Transport naar de Baltische staten kan volgens het NMI eventueel per boot, maar ook in dat geval dekt de opbrengst van de mest nog niet eens de vrachtkosten.
Ook Tom Krajenbrink, directeur van mestdistributeur Baks Borculo, is die mening toegedaan. “Transport naar Tsjechië, dat is 1.100 km Dat kost 80 euro per ton. Dan moeten ze in Tsjechië 50 euro per ton mest willen betalen – dat doen ze nooit”, weet hij.
Krajenbrink: “Als ik meer mest kon exporteren, als ik ergens 10.000 ton mest weg kon zetten – geloof me, drie telefoontjes en ik heb het bij elkaar. We hebben dit jaar nog geluk gehad met het voorjaar – veel mestruimte is ingevuld. Maar we benutten nu zelfs alle kleine klantjes, particulieren met pony- en geitenweitjes met 0,5 of 0,8 hectare, om alles maar weg te zetten.”
Niettemin bespeurt Krajenbrink wel het begin van een kentering: “We zitten inmiddels in Nederland onder de 10 miljoen varkens. We voeren nu al mest af richting het noorden van Brabant, net onder Nijmegen. De hoeveelheid mest zál in de komende jaren een keer minder moeten worden.”






